zondag 13 april 2014

Blijvend onbegrip. Nog één maal Guus Meershoek

Eind januari vorig jaar schreef mijn gewaardeerde collega Guus Meershoek een lang artikel in de Groene Amsterdammer over mijn boek. Ik vond dat een verwarrend stuk, omdat het enerzijds de vorm en toon heeft van een genadeloze weerlegging, maar anderzijds op de concrete argumentatie van het boek nauwelijks ingaat. Naar mijn idee praatte het, net als het kort tevoren gepubliceerde eerste stuk van Gans en Ensel, vooral langs het boek heen.

In het streven een balans van het debat op te maken heb ik ook Guus gevraagd enige vragen te beantwoorden (en desgewenst te stellen) en heb ik zijn stuk herlezen. Ook bij hernieuwde kennismaking kon ik er weinig mee. In de kern zegt hij, geloof ik, twee dingen: ten eerste dat sommige dagboeken, zoals dat van Mirjam Bolle, aantonen dat men destijds genoeg wist of kon weten om adequaat te handelen. Ik snap niet hoe hij daar bij komt: zoals ik uitgebreid beargumenteer had juist Bolle geen idee had wat er in Auschwitz wachtte – het ‘Auschwitzreservaat’, noemde zij het – en verklaart die onwetendheid haar gedrag: ze zegt met zoveel woorden dat ze niet onderduikt omdat dat te gevaarlijk is. Guus gaat op die paragraaf echter niet in; hij zegt zelfs dat Bolle in mijn boek niet voorkomt. Verdere argumentatie of onderbouwing ontbreekt.

Zijn tweede punt van kritiek is, denk ik, dat de mate van kennis van de Holocaust geen ‘verklaring’ is. Verklaring waarvan, staat er niet bij, maar ik vermoed: van het feit dat de maatschappij uitgebreid heeft gecollaboreerd. Hij leest in mijn boek de pretentie om dat ingewikkelde fenomeen uit onwetendheid alleen te kunnen verklaren. Dat is vreemd, omdat ik nadrukkelijk en herhaaldelijk zeg dat onwetendheid slechts een deel van de verklaring is. Ondertussen zegt hij over de plausibiliteit van die deelverklaring eigenlijk niets.

Ten slotte leest Guus - net als Gans en Ensel - in mijn boek een soort desinteresse in de verschillen tussen omstanders en slachtoffers. Ook dat vind ik vreemd, omdat ik aan het begin van hoofdstuk 10 juist uitgebreid de grote kloof tussen beide groepen beschrijf. Maar ik denk dat ze in twee opzichten op elkaar leken: ze verafschuwden beide de vervolging en ze vonden het beide moeilijk te bepalen of onderduiken het risico waard was. Die standpunten kan je bestrijden, maar niet met het argument dat Joden en niet-Joden onmogelijk ergens hetzelfde over konden denken.

In de hoop er in ieder geval achter te komen waarover we het nu precies oneens zijn, heb ik ook Guus enkele vragen voorgelegd (en aangeboden om eventuele vragen van zijn kant te beantwoorden):  

1. Ben je het met me eens dat de meeste tijdgenoten niet wisten dat de meerderheid van de gedeporteerde Joden bij aankomst werd gedood? Zo nee, waar zie je dan bewijs van die kennis? Zo ja, ben het dan met me eens dat men de overlevingskans van deportatie overschatte? 

2. Ben je het met me eens dat het destijds heel wel voorstelbaar was dat onderduiken gevaarlijker was dan gaan? Zo nee, hoe moeten we dan de onder Joden wijdverbreide twijfel over de wijsheid van onderduik verklaren? Zo ja, dan is de volgende vraag: 

3. Ben je het met me eens dat als Joden niet wisten of onderduiken het risico waard was, niet-Joden dat evenmin konden weten? En dat die twijfel hun bereidheid tot verzet (die natuurlijk ook door andere factoren werd beperkt) moet hebben verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan is toch aannemelijk dat de beperkte kennis van het lot van de Joden in Polen relevant is? En dan kan je toch onmogelijk volhouden dat mijn boek niets verklaart? 

Daarop antwoordde Guus dat de balans opmaken van het debat complexer was dan antwoord geven op deze drie vragen. Ik antwoordde hem:  

je overtuiging dat het weinig zinnig is om op mijn vragen te reageren omdat het allemaal veel ingewikkelder is, weerspiegelt precies wat er volgens mij mis is met het debat over mijn boek. Laat ik proberen dat uit te leggen.

Volgens mij is jouw bezwaar tegen mijn boek intuïtief, en ook duidelijk moreel gekleurd. Dat begrijp ik wel (het komt meer voor) maar naar mijn idee verzuim je die intuïtieve afkeer te toetsen. Dat toetsen vereist dat je je expliciet verhoudt tot de argumenten die ik opper. Als mijn interpretatie niet klopt, moet je kunnen laten zien wat er aan mijn argumentatie mis is.

Maar dat gebeurt in deze discussie hoogst zelden - met uitzondering van een paar verstandige critici, zoals Peter Romijn, Ton Zwaan of Ido Abram. Gans en Ensel schrijven stuk na stuk zonder zich maar enigszins te bekommeren over wat ik daadwerkelijk zeg, om vervolgens te concluderen dat daar toch niets van klopt. En ook jij argumenteert in je Groene-stuk vooral langs mijn boek heen. Je zegt bijvoorbeeld dat men wel weet had van 'genocide', alsof  je me daarmee tegenspreekt. Maar een van de cruciale beweringen van mijn boek is nu juist dat men wel snapte dat de Duitsers genocide in de zin hadden, en die ook uitvoerden, maar op een manier die veel tijd kostte en dus, gezien het verwachte snelle einde van de oorlog, maar zeer gedeeltelijk gerealiseerd zou worden. En dat men dus geheel verkeerd inschatte wat deportatie eigenlijk betekende. Jouw bewering dat ik ongelijk heb omdat men wel besef had van genocide is dus geen stap vooruit in de discussie, maar een stap terug, omdat je je gewoon niet verhoudt tot wat ik zeg. En dat typeert volgens mij een verontrustend groot deel van de discussie.

Daarom denk ik dat de relatief eenvoudige exercitie van antwoord geven op vragen (en desgewenst het stellen van vragen) reuze nuttig is. Natuurlijk is daarmee nog geen alternatief beeld geschapen, maar dat is de volgende stap. Een stap die je hoe dan ook niet kunt zetten, als je niet weet wat nu eigenlijk je tegenargumenten zijn. En misschien blijkt dan (dat denk ik natuurlijk) dat je die tegenargumenten niet hebt - dat je intuïtie en morele betrokkenheid je op het verkeerde spoor heeft gezet. Dat zou toch kunnen? 

Guus verwees mij daarop, mede vanwege drukke bezigheden, naar zijn stuk over de Jodenvervolging in het vierde deel van de door Piet de Rooy geredigeerde Geschiedenis van Amsterdam uit 2007, dat zijn positie zou verduidelijken. Ik las het, maar dat vergrootte slechts mijn onbegrip, zoals ik hem per mail  uitlegde:  

Dat stuk had ik eigenlijk eerder moeten lezen, omdat ik het had kunnen gebruiken als illustratie van de geschiedschrijving over dit onderwerp. Als ik mezelf mag citeren: 'Het Amerikaanse, Duitse en Nederlandse debat draait in essentie om dezelfde paradox: dat men destijds niet handelde naar informatie die, zo lijkt het, wel beschikbaar was. De "vernietiging" en "uitroeiing" waarover zowel de geallieerden als de Duitsers spraken, klinkt duidelijk genoeg om te weten wat er met de Joden gebeurde - niet in alle details en finesses, maar wel in essentie.' En de oplossing van die paradox is dat men die informatie verdrong, dat men niet wilde weten: 'Wat Nederland betreft is dat de nieuwe consensus.'(97-98)

Hier past je stuk precies in. Je presenteert om te beginnen allerlei mensen die niet handelen alsof ze weten wat er in het oosten gebeurt. De Joodse Raad, zo memoreer je, probeert van de Duitsers een toezegging los te krijgen dat de gedeporteerden in Duitsland worden tewerkgesteld, niet in Polen. De suggestie van Schmidt dat ze naar Polen gaan heeft namelijk veel onrust veroorzaakt. Net zoals, iets later, zijn mededeling dat het lot van de gedeporteerden 'hard' zal zijn omdat ze puin moeten gaan ruimen. Als men dat onrustbarend vindt, heeft men blijkbaar geen idee wat er echt aan de hand is.

En inderdaad: veel Joden gehoorzaamden, zeg je, 'vaag hopend dat het allemaal wel mee zou vallen als je maar deed wat je werd gezegd'. Ze stonden voor een 'onmogelijke keuze', namelijk 'ongekende ontberingen tegemoet gaan, wellicht de dood', of straf riskeren, voor henzelf of anderen. Die keuze was een stuk overzichtelijker geweest als men had geweten van Auschwitz.

En ook de daders gedragen zich in jouw weergave niet alsof ze weten wat er in Polen gebeurt. Politiemannen zeggen tegen kritische collega's dat het allemaal alleen maar erger wordt als ze de ophaalacties aan de Duitsers overlaten. Je zegt zelfs dat de leider van dit alles, hoofdcommissaris Tulp, niet weet dat de gedeporteerden 'massaal zouden worden omgebracht',  omdat Rauter hem deze informatie heeft onthouden. Dat zal hij wel gedaan hebben, mogen we aannemen, om Tulps bereidwilligheid tot medewerking niet te schaden.

Kortom: deze geschiedenis suggereert zeer sterk dat de dingen zo liepen mede omdat nogal wat betrokkenen niet helemaal snapten wat er gebeurde.

Maar, zegt je tegelijkertijd, dat kan niet kloppen, want er was geen gebrek aan informatie. Hitler had zijn beslissing om alle Joden in vernietigingskampen te doden zelfs bekendgemaakt in januari 1942, en voor wie dat had gemist liet de illegale pers en de Londense radio er in de zomer van 1942 geen twijfel over bestaan dat de Joden in Polen allemaal zouden omkomen.

Dus hoe kan dat? Dat kan, zeg je, doordat men deze informatie verdrong: omdat men 'het individuele vermogen dit soort kennis toe te laten' ontbeerde; de omstanders uit schuldgevoel, de slachtoffers uit machteloosheid. Dit is een interpretatie helemaal volgens het boekje.

En precies deze interpretatie bestrijd ik zeer gedetailleerd in mijn boek: de strekking daarvan is dat die informatie uit de Duitse propaganda, illegale pers, radio en geruchten voor de tijdgenoten veel minder eenduidig en concreet was dan ze ons in de oren klinkt. 'Vernietiging' en 'uitroeiing' waren voor de tijdgenoten een concreet (en zeer beangstigend) doel, maar geen concreet beleid. Ja, de Duitsers wilden van het Joodse volk af, en ja, dat was de reden dat ze alle Joden, kinderen en bejaarden incluis afvoerden naar Polen, maar wat er daar vervolgens met hen gebeurde was geheel onduidelijk. Het zou niet best zijn, en op termijn zouden velen omkomen, maar hoevelen en op welke termijn, wist niemand. Dat de meeste gedeporteerden onmiddellijk werden gedood, daar kwamen de meeste tijdgenoten niet op.

Die voorstelling is dus niet strijdig met het gedrag, integendeel: ze verklaart het gedrag. Iedereen wist dat sommige Joden 'daar' zouden sterven - en daarom waren de slachtoffers er ook zo bang voor, voelden die politiemannen zich verre van senang en waren er mensen bereid risico te lopen om Joden te verbergen - maar niemand wist dat in beginsel iedereen daar zou sterven - en dus was voorstelbaar dat er een 'erger' was om te voorkomen, namelijk straf, en (mede) daarom achtten veel slachtoffers gaan toch minder gevaarlijk dan onderduiken, deden die politiemannen toch met grote tegenzin hun werk en waren er ook veel goedwillende mensen niet bereid om Joden onderdak te geven. Zo lost de paradox op en is verdringing een overbodige verklaring.

Ik spreek jouw interpretatie dus zeer expliciet tegen. Ik laat omstandig zien dat die toespraken van Hitler in de verste verte geen onthulling van het geheim van de Holocaust waren,(219-224) en dat de mededelingen van de radio (235-244) en de illegale pers (244-258) diffuus en tegenstrijdig waren. Door nogal eenzijdig citeren maak je de tegenstrijdigheden onzichtbaar. En ook het bewijs dat je uit dagboeken haalt spreek ik (bij toeval dus, want ik kende je stuk niet) zeer omstandig tegen. Je presenteert Sam Goudsmit, Etty Hillesum en Mirjam Bolle als dagboekschrijvers die bewijzen dat men kon weten wat er in Polen wachtte. Volgens mij is dat een absurde interpretatie, zoals ik in hele paragrafen specifiek aan elk van deze dagboekschrijvers gewijd, beargumenteer (322-326, 332-334, 353-356).

Kortom: juist als auteur van dit stuk zou jij je zeer aangesproken en uitgedaagd moeten voelen door mijn boek. Maar wat doe je? Je beweert [in het stuk in de Groene] doodleuk dat mijn boek in geen enkel debat past, niets verklaart en in een 'historiografisch luchtledige' zweeft.

Guus, be serious. 

Daarop antwoordde Guus: 

Je bent vasthoudend en ik waardeer dat je mijn tekst hebt gelezen. Nu kan ik niet achterblijven.

Met alle risico's vandien heb ik niet teruggeblikt op de correspondentie en maar fris van de lever jouw drie vragen beantwoord. Ik vrees dat je er mee zal moeten leven dat we het niet eens worden.

1. Ben je het met me eens dat de meeste tijdgenoten niet wisten dat de meerderheid van de gedeporteerde Joden bij aankomst werd gedood? Zo nee, waar zie je dan bewijs van die kennis? Zo ja, ben je het dan met me eens dat men de overlevingskans van deportatie overschatte?

Ik ben dit met je eens, voor zover ‘weten’ impliceert geverifieerde kennis hebben. Maar zulke kennis speelt in de politiek en het maatschappelijk leven een ondergeschikte rol, helemaal in een situatie als een bezetting waarin de tijdshorizon in oordelen veel beperkter is. Veel belangrijker voor een verklaring van gedrag acht ik de inschatting die men maakte en ik denk dat er al groepen joden en niet-joden waren die al voor de Duitse inval inschatten dat Nazi-Duitsland alle joden uit de weg wilde ruimen. Ik heb er geen moeite mee te stellen dat mensen als Gerrit-Jan van der Veen en Henk van Randwijk in de zomer van 1942 precies wisten welk lot de weggevoerde joden wachtte, ook al konden zij die kennis niet verifiëren. Ik denk voorts dat de inschatting welke overlevingskans men had, maar een beperkt gewicht had in de afweging van joden al of niet onder te duiken, ook omdat de vermelde tijdshorizon zoals gezegd toen veel beperkter was.

Ik vind dit een ontwijkend antwoord. Ik definieer 'weten' niet als geverifieerde kennis, maar  als ‘subjectieve zekerheid’. Guus’ antwoord had dus moeten zijn: ik ben het niet met je eens want Van Randwijk en Van der Veen wisten dat de Joden bij aankomst werden gedood (als hij dat bedoelt, althans). Dan is de vervolgvraag: waar leid je dat uit af? En die vraag blijft onbeantwoord.  

2. Ben je het met me eens dat het destijds heel wel voorstelbaar was dat onderduiken gevaarlijker was dan gaan? Zo nee, hoe moeten we dan de onder Joden wijdverbreide twijfel over de wijsheid van onderduik verklaren?

Voor joden zal dat soms het geval zijn geweest maar beide opties werden door hen veelal als gevaarlijk ervaren en meer dan twijfel zal dat vaak wanhoop hebben veroorzaakt. Het is voor mensen buitengewoon lastig gevaren tegen elkaar af te wegen. Voor niet-joden was joden bij hen laten onderduiken gevaarlijk; hun onderduik weigeren risicoloos. 

Ook dit is een ontwijkend antwoord: natuurlijk waren Joden wanhopig, en dat waren ze ook geweest als ze de waarheid hadden gekend. Maar dat is de vraag niet: de vraag is of zij in dat geval het nog steeds moeilijk hadden gevonden ‘gevaren tegen elkaar af te wegen’ en nog steeds gaan en onderduiken als grofweg even gevaarlijk hadden ingeschat. Maar die vraag wordt niet beantwoord. 

3. Ben je het met me eens dat als Joden niet wisten of onderduiken het risico waard was, niet-Joden dat evenmin konden weten? En dat die twijfel hun bereidheid tot verzet (die natuurlijk ook door andere factoren werd beperkt) moet hebben verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan is toch aannemelijk dat de beperkte kennis van het lot van de Joden in Polen relevant is? En dan kan je toch onmogelijk volhouden dat mijn boek niets verklaart?

Ik denk zoals gezegd dat niet-joden een compleet andere afweging maakten. (Vandaar ook dat de analogische redenering mij tegen de borst stuit.) Primair zullen de meeste niet-joden zich hebben afgevraagd welke risico’s gelegenheid tot onderduik bieden voor hen en hun gezin met zich meebracht.

Verklaard moet worden waarom zoveel joden uit Nederland weggevoerd zijn en waarom van Nederlandse zijde daar relatief (bijvoorbeeld in vergelijking met België en Frankrijk) zo veel aan is meegewerkt. Ik vind het argument dat joden en niet-joden in Nederland onwetend waren, weinig overtuigend. Jouw boek is sterker in de kritiek op een publiek beeld dan in het aandragen van een verbeterde verklaring voor die twee zaken. 

En ten derde male een ontwijkend antwoord, vind ik. Natuurlijk vroegen niet-Joden zich af welke risico’s het bieden van onderduik voor hen opleverde. En toch namen tienduizenden gezinnen Joden in huis. Waarom deden ze dat dan? Omdat ze dachten dat de Joden gevaar liepen natuurlijk. Of dat gevaar opwoog tegen het risico van onderduiken was ondertussen geenszins evident, zoals de dagboeken van Joden zonneklaar aantonen. Dus is de vraag: als dat wél evident was geweest, zouden er dan niet meer mensen bereid zijn geweest Joden in huis te nemen? Ook die vraag wordt niet beantwoord.

We worden het dus inderdaad niet eens. Erger nog: het wordt niet eens duidelijk waarover we het nu precies oneens zijn. Hoogst frustrerend.

Geen opmerkingen: