donderdag 27 maart 2014

Geen zin in discussie. Nog één maal Evelien Gans en Remco Ensel 

Vorige week stuurde ik Evelien Gans en Remco Ensel, die inmiddels vier zeer negatief getoonzette stukken over mijn boek hebben gepubliceerd, de volgende mail: 
 
Beste Evelien en Remco, 

Eind volgende maand is het twee jaar geleden dat ‘Wij weten niets van hun lot’ uitkwam, en het lijkt me tijd de balans van het debat over het boek op te maken. Daarbij wil ik jullie hulp inroepen. Het debat is naar mijn idee in zoverre onbevredigend, dat het maar in beperkte mate een uitwisseling van argumenten was. Over het algemeen heb ik kritiek gekregen, heb ik daarop gereageerd, en is het daarbij gebleven. Gezien het belang van het onderwerp en het feit dat in de toekomst nog wel eens een student of vakgenoot zich over dit debat zal buigen, lijkt het me zinnig iets duidelijker te krijgen waarover we het nu precies oneens zijn. Daarom heb ik hieronder een paar vragen geformuleerd naar aanleiding van jullie kritiek. Ik zou het op prijs stellen als jullie die vragen bondig beantwoorden, dan zal ik de vragen en antwoorden, uiteraard onverkort, op mijn blog publiceren. Als jullie het gevoel hebben dat ik op mijn beurt onvoldoende ben ingegaan op argumenten van jullie kant, dan ben ik uiteraard bereid jullie vragen te beantwoorden en die combinatie van vragen en antwoorden eveneens te publiceren.

De eerste drie vragen hebben te maken met redeneer- en interpretatiefouten die jullie ontwaren, maar die volgens mij niet in het boek staan:

 1. Jullie zeggen dat ik ‘nivelleer’, dat wil zeggen: de verschillen tussen omstanders en slachtoffers negeer. Kunnen jullie daar een paar concrete voorbeelden van geven?

2. Ik zou daarnaast de ‘tegenstrijdigheden’ in dagboeken negeren en ontkennen. Ook daarvan kan ik in jullie stukken echter geen voorbeelden vinden. Waar zien jullie deze fout optreden?

3. Tenslotte zou ik mij schuldig maken aan een ‘cirkelredenering’: ik zou gedachten (namelijk onwetendheid) afleiden uit gedrag (namelijk passiviteit), en dat gedrag weer verklaren uit die gedachten. Kunnen jullie ook daar een paar concrete voorbeelden van geven?

 De overige vragen gaan over de belangrijkste conclusies van het boek. Naar mijn gevoel gaan jullie daar nauwelijks op in. Sterker nog: het is mij nog steeds niet duidelijk of jullie het met mijn conclusies eens zijn of niet. Vandaar de volgende vragen:

 4. Zijn jullie het me eens dat de omstanders niet onverschillig stonden tegenover de Jodenvervolging? Zo niet, hoe rijmen we dat dan met de bronnen, die vrijwel zonder uitzondering spreken van algemene afkeer en verontwaardiging?

5. Zijn jullie het met me eens dat men destijds niet wist dat gedeporteerde Joden bij aankomst werden gedood? Zo niet, hoe verklaren we dan dat geen van de door mij bestudeerde dagboekschrijvers van die kennis blijk geeft? Of kennen jullie dagboekschrijvers die dat wel doen?

6. Zijn jullie het met me eens dat, als gevolg van deze onwetendheid, veel Joden de risico's van onderduiken versus gaan verkeerd inschatten? En dat dit van belang is om hun gedrag te verklaren?

7. En zijn jullie het met me eens dat, als Joden niet wisten of onderduiken verstandig was, niet-Joden dat waarschijnlijk evenmin wisten? En dat dit ook hun gedrag moet hebben beïnvloed?

Met collegiale groet,

Bart van der Boom 

Zojuist ontving ik het antwoord:

‘Wij zijn van mening dat de kwesties die wij, anderen onder wie jijzelf, aan de orde hebben gesteld in de verschillende publicaties voldoende stof hebben opgeleverd voor het opmaken van de balans van het debat over je boek.’

Nu is natuurlijk niemand verplicht om met mij te discussiëren, maar Gans en Ensel hebben er zelf voor gekozen om mij publiekelijk zware verwijten te maken: ik zou slachtoffers en omstanders over een kam scheren, ik zou er slechts op uit zijn om de schuld van de Nederlandse maatschappij weg te poetsen, voor dat doel zou ik 'ver gaan', mijn bronnenmateriaal geweld aandoen, de lezer cruciale informatie onthouden enzovoort, enzovoort. Een 'onverantwoorde herschrijving van de geschiedenis' was het, een 'gotspe'. Maar de eenvoudige vraag waar ze hun verwijten nu precies op baseren en met welke van mijn vier hoofdconclusies ze het nu eigenlijk oneens zijn en waarom, wensen ze niet te beantwoorden.
 
Ik vind dat tamelijk potsierlijk, zeker gezien de pretentieuze en moreel superieure toon die Gans en Ensel in hun stukken aanslaan. Maar ik vind het ook behoorlijk ergerlijk. De wetenschap geeft ons het recht om desnoods keiharde kritiek te leveren op het werk van anderen. Maar ze legt ons ook de plicht op om onze beweringen te onderbouwen - daar is het hele gezag van de wetenschap op gebaseerd. Prof. Gans en dr. Ensel, die hun stukken publiceren onder de vlag van het onvolprezen Nederlands Institutuut voor Oorlogsdocumentatie, trekken zich van die wetenschappelijke norm niets aan. Zij bedrijven fact free criticism. Als ik directeur van het NIOD was, zou ik me daar zorgen over maken.

Geen opmerkingen: