zaterdag 24 november 2012

'Goedpraterij'. Anet Bleich in het NIW                                                

Anet Bleich, schrijfster van onder andere een mooie biografie van Den Uyl, schrijft in het Nieuw Israelietisch Weekblad een deels lovende, deels woedende recensie van mijn boek.

Ik reageerde met een weerwoord, waarop Bleich op 23-11 weer reageerde.

Haar bezwaar tegen mijn betoog, zegt ze in die reactie, betreft twee punten: Allereerst mijn bewering 'dat men door gebrek aan kennis kon denken dat het beter was mee te werken om erger te voorkomen. Hier komt Van der Booms demagogie om de hoek kijken.' Want, vervolgt ze, natuurlijk wilden omstanders graag denken dat gehoorzaamheid erger zou voorkomen, 'voor hun eigen gemoedsrust':



Maar hadden zij gronden om er zo over te denken? Het antwoord lijkt mij duidelijk: nee! Want inderdaad, precies weten wat er in Polen gebeurde, deden maar weinigen. Maar dat er een intentie tot vernietiging was, wist men wel, erkent ook Van der Boom. Dat kon ook niemand ontgaan, gezien het van huis slepen van mannen, vrouwen, kinderen en (geestes)zieken. En wie daaraan meewerkte als politieman, trambestuurder, machinist, lid van de Joodse Raad, burgemeester of ambtenaar, maakte zich medeschuldig. Dat is hard om te zeggen, maar het is niet anders.

Het is inderdaad niet anders, maar de vraag is niet of deze medeplichtigen schuldig zijn; de vraag is of zij meewerkten om erger te voorkomen. En dat is heel wel voorstelbaar, ook als men wist dat uitroeiing de intentie was. Men ging er immers van uit dat die uitroeiing tijd zou kosten, en dat de Duitsers die tijd niet gegeven was omdat ze op het punt stonden verslagen te worden. Ik geef vele voorbeelden van Joden die op basis van die veronderstelling besloten niet onder te duiken, maar op transport te gaan. Zij dachten evident dat gehoorzaamheid erger zou voorkomen. Ik zou niet weten waarom dat voor omstanders anders zou zijn.

Deze redenering wordt in het boek uitgebreid uit de doeken gedaan, en in mijn repliek herinnerde ik Bleich er nog eens aan, met het verzoek te discussiëren op argumenten. Maar wederom gaat ze er aan voorbij.

Bleichs tweede punt van bezwaar betreft mijn pleidooi voor empathie. Ik vind dat die zich niet zou moeten beperken tot verzetslieden of slachtoffers, maar zich zou moeten uitstrekken tot omstanders, medeplichtigen en zelfs daders. Weer wordt Bleich boos: ‘Medeleven’ voor daders en collaborateurs? Een ‘gotspe’. ‘Geen medeleven graag’, staat ook boven het stuk. Maar ik heb het helemaal niet over medeleven, ik heb het over empathie, ‘het zich in plaats van anderen (kunnen) stellen om hun houding en reacties te begrijpen’, volgens de Van Dale. Het lijkt me uitgesloten dat Bleich daar tegen is.

Op de brievenpagina van het NIW van 9 en 16 november mengen ook anderen zich in het debat. Een van hen is Ies Vuijsje, schrijver van Tegen beter weten in uit 2006. Dat boek vormde de aanleiding om mijn boek te schrijven en krijgt daarin gedetailleerde en fundamentele kritiek. Tot nu toe heeft Vuijsje daar met geen woord inhoudelijk op gereageerd. Nu schrijft hij:

Van der Booms 'wetenschappelijke redenering' dat men niet van de Holocaust heeft geweten omdat men niet op de hoogte was van de methode en het exacte tijdstip van de moord, is zowel onzinnig als onzindelijk.

Een tweede briefschrijver, P.R. Hein, oppert hetzelfde bezwaar: 'Maakt het uit hoe landgenoten aan hun einde komen bij het bepalen van je houding daartegenover'? Daarnaast meent hij dat er geen conclusies te trekken zijn uit 164 niet-representatieve dagboeken, een bezwaar dat ook een derde briefschrijver, Frank Diamand, maakt. Deze briefschrijvers hadden een antwoord op hun bezwaren kunnen vinden in het boek (of op dit blog, veelgestelde vragen 1 en 2); ze herhalen bezwaren die ik zelf opwerp - en, denk ik, wegneem.

Tenslotte is het venijn in de reacties in het NIW opmerkelijk. Dat Vuijsje mijn boek 'misleidend en demagogisch' noemt is niet zo verrassend, maar ook Hein noemt mijn boek 'wetenschappelijk' tussen aanhalingstekens, terwijl Diamand zegt dat mijn woordkeuze mijn foute intenties verraadt: uit het feit dat ik in een interview heb gerept van Joden die 'op een trein geladen' worden blijkt volgens hem dat ik Joden als 'objecten' zie.

Nu geeft dat allemaal niet, en ik heb zoveel lof gehad dat ik de laatste ben die mag zeuren, maar het blijft frustrerend als mensen die blijkens de felheid van hun reactie echt in het onderwerp geïnteresseerd zijn tegelijkertijd niet tot een serieuze gedachtewisseling zijn te bewegen.



Geen opmerkingen: